Pas op voor buren en valse vrienden: Over de verstaanbaarheid van verwante woorden
Verschenen in Nieuws

Nederlanders en Duitsers begrijpen elkaars taal redelijk, maar sommige woorden zijn de ene kant op makkelijker te verstaan dan de andere kant op. Onderzoekers aan de Rijksuniversiteit Groningen lieten Nederlandse kinderen tussen de 9 en 12 jaar veelgebruikte Duitse woorden horen die verwant zijn aan het Nederlands. Woorden zoals Buch, Tag en Zeit. Een groep Duitse kinderen kreeg dezelfde woorden te horen, maar dan in het Nederlands. Vervolgens moesten de kinderen de woorden naar hun eigen moedertaal vertalen. De Nederlandse kinderen bleken dit beter te doen dan de Duitse. Ze gaven van ongeveer de helft van de woorden de juiste vertaling, terwijl de Duitse kinderen maar een score van 40% behaalden. Hoe goed een woord in de andere taal te verstaan is, wordt dus niet alleen bepaald door hoeveel de woorden op elkaar lijken. Anders zouden de Duitse kinderen even goed scoren als de Nederlandse. Er zijn minstens drie andere factoren die een rol spelen: buurwoorden, valse vrienden en subtiele verschillen in de uitspraak. De onderzoekers laten zien hoe deze factoren de onderlinge verstaanbaarheid van het Nederlands en het Duits beïnvloeden.
Om te berekenen hoeveel twee woorden op elkaar lijken wordt in de taalkunde vaak gebruik gemaakt van de zogenoemde Levenshteinafstand, een algoritme vernoemd naar de Russische wiskundige Vladimir Levenshtein. De Levenshteinafstand tussen boek en Buch is bijvoorbeeld 33%. Het woord bestaat namelijk uit drie klanken en de enige klank die je verandert is de laatste. De Nederlandse oe en de Duitse u worden immers op dezelfde manier uitgesproken. Verschillende studies hebben laten zien dat de Levenshteinafstand gebruikt kan worden om de onderlinge verstaanbaarheid tussen talen te voorspellen. In deze studies hebben taalkundigen de gemiddelde Levenstheinafstand tussen woorden van twee talen vergeleken met hoe goed de talen onderling te verstaan zijn. Hoe kleiner de afstand, hoe beter de onderlinge verstaanbaarheid, zo bleek. Maar als je naar de onderlinge verstaanbaarheid van losse woorden kijkt, dan blijkt Levenshtein niet zo’n goede voorspeller te zijn.
Dat was ook het geval in de studie met de Duitse en Nederlandse kinderen. Op sommige woorden scoorde de ene groep kinderen veel beter dan de andere groep. Zo begrepen bijna alle Duitse kinderen wat het Nederlandse boek betekent, terwijl geen van de Nederlandse kinderen het goede antwoord gaf bij het Duitse Buch. Dit komt doordat er een Nederlands woord is dat nog dichter bij Buch ligt dan boek, namelijk boeg. Dat werd dan ook door een aantal kinderen als vertaling genoemd. Boeg wordt ook wel een buurwoord van boek genoemd. Doordat het Duitse Buch minder buren heeft dan het Nederlandse boek, scoorden de Duitse kinderen hier beter dan hun Nederlandse leeftijdsgenoten.
Hetzelfde geldt eigenlijk voor het woordpaar dag – Tag. De meeste Nederlandse kinderen dachten dat Tag taak betekent en de meeste Duitse kinderen dachten bij het horen van dag aan het Duitse Dach, wat in het Nederlands dak betekent. Logisch natuurlijk, want Tag klinkt precies als taak, en dag precies als Dach. Wat de kinderen niet konden weten, is dat ze hier te maken hadden met een valse vriend, een woord dat in de andere taal een andere betekenis heeft.
Verder zijn er ook nog woordcombinaties zoals Zeit en tijd waarbij subtiele verschillen in de uitspraak een rol spelen bij de verstaanbaarheid. In het Nederlands komen geen woorden voor die beginnen met een ‘ts’ gevolgd door ‘ai’, zoals het geval is bij het Duitse Zeit. Daardoor werden de Nederlandse kinderen gedwongen om op zoek te gaan naar mogelijke andere klanken in hun eigen taal. Blijkbaar hadden ze geen moeite om de Duitse ‘ts’ te veranderen in een Nederlandse ‘t’. Voor Duitse kinderen was de ‘t’ in tijd veel moeilijker te herkennen. De meeste woorden die de Duitsers als vertaling gaven, begonnen met een ‘d’. De Nederlandse en de Duitse ‘t’ klinken namelijk niet hetzelfde. Een Duitse ‘t’ is geaspireerd: Duitsers zeggen ‘thafel’ in plaats van ‘tafel’. Blijkbaar klinkt een ‘t’ zonder aspiratie in Duitse oren dus als een ‘d’.
De onderzoekers in Groningen concluderen dat de verstaanbaarheid van woorden slecht te voorspellen is door alleen te kijken naar hoeveel de woorden op elkaar lijken. Een woord in een verwante taal kan nog zo lijken op de juiste vertaling in de eigen taal, maar als er een potentiële vertaling is die er nog meer op lijkt, dan kan dat de verstaanbaarheid flink in de weg zitten. En ook klanken die in de verwante taal net wat anders worden uitgesproken, zijn verraderlijk. “De duivel zit hem in de details”, zo concluderen de onderzoekers. Wie een verwante taal hoort, moet oppassen voor buren, valse vrienden en klanken in schaapskleren.
—
Bron: Gooskens, C., R. van Bezooijen and V. van Heuven (accepted). “Mutual intelligibility of Dutch-German cognates by children: The devil is in the detail”, Linguistics, 53(2).
24.12.2013
22:30
De kinderen hadden nog geen kennis van de andere taal en woonden niet in de grensstreek. Daar waren ze op geselecteerd. Anders zou je inderdaad een bias kunnen krijgen.
24.12.2013
13:25
Interessant stuk. Ik vraag me alleen wel af hoe de studiepopulatie geselecteerd ik. Een mogelijke bias in dezen zou namelijk kunnen zijn dat bijvoorbeeld de Nederlandse kinderen (door Duitse televisie of vanuit hun omgeving omdat ze uit de grensstreek komen) reeds blootgesteld waren aan Duits en de Duitse kinderen niet (hetgeen zeker het geval zal zijn bij Duitsers die níét uit de grensstreek komen). Je zou er dan dus zeker van moeten zijn dat de kinderen uit beide studiepopulaties geen enkele kennis hebben van de doeltaal en daar ook nooit aan zijn blootgesteld. Ook zouden ze geen dialectkennis mogen hebben, want ook dat kan een bias geven.
Verder vraag ik me af of bij het nagaan van de onderlinge verstaanbaarheid van verwante talen, “wetmatige” overeenkomsten niet ook een rol spelen: elke Nederlander die maar lang genoeg aan Duits is blootgesteld weet op een gegeven moment wel (d.w.z. begint dan aan te voelen) dat een “t” in een Duits woord met een Nederlandse “d” correspondeert, een Duitse “g” (plosief) met een Nederlandse “g” (fricatief), en merkt wel dat eenlettergrepige woorden in het Duits vaak een lange klinker hebben, waar het Nederlandse woord een korte heeft. Zo zal zo iemand dan het Duitse “Tag” denk ik automatisch converteren naar “dag” en niet naar “taak”, wat in het Duits iets als “*Zach” zou moeten opleveren. Dus bij langdurige blootstelling aan zo’n taal komt dan denk ik wel degelijk een gevoel voor taalwetten om de hoek kijken.
24.12.2013
13:13
Hoe goed verstaan Duitsers (kinderen) het Nederlands (losse woorden)? En omgekeerd. Het verschil is kennelijk 10 % .
Mijn collega taaltrainers in Duitsland zijn altijd enthousiast van Nederlanders, om dat die zo ‘schnell gehen’. Duitsers op bezoek in Nederland geven -mijn subjectieve ervaring- vaak aan dat ze het Nederlands meestal redelijk verstaan (maar natuurlijk niet spreken).
Dus, als ik even advocaat van de duivel mag spelen: Waar hebben we het over?