Lumpers en splitters: wetenschapsethiek in historisch perspectief
Verschenen in De Jonge Akademie over de knie, Focus

Herman Paul is universitair docent historiografie en geschiedfilosofie aan de Universiteit Leiden, bijzonder hoogleraar secularisatiestudies aan de Rijksuniversiteit Groningen en met ingang van 2013 lid van De Jonge Akademie (KNAW). Voor onze serie schreef hij een column over zijn onderzoek naar wetenschapsethiek in de geesteswetenschappen rond 1900.
Je hebt van die mensen die overal overeenkomsten zien. Kijken zij naar, bijvoorbeeld, de geschiedenis van de wetenschap, dan valt hen onmiddellijk op dat Aristoteles, Newton en Einstein eigenlijk hetzelfde doel voor ogen zweefde. Wetenschappers zochten, en zoeken nog steeds, naar patronen, modellen en verklaringen die de wereld inzichtelijk maken.
Je hebt ook mensen die vooral geïntrigeerd zijn door verschillen. Hebben zij het over Newton, dan wijzen ze direct op zijn esoterische geschriften en roepen ze dat wetenschap in vroegmodern Engeland iets heel anders was dan wetenschap in de 21e eeuw. Of dat wetenschap in een tijd zonder email niet te vergelijken valt met wetenschap anno 2013.
We hebben het dus over twee typen mensen: lumpers en splitters. In mijn vakgebied, de geschiedenis van de geesteswetenschappen, valt me op hoezeer we deze beide typen nodig hebben. Eerlijk gezegd valt me dat met name op sinds ik mijn nieuwe project ben gestart, over wetenschapsethiek in de late negentiende en vroege twintigste eeuw.
Wat dit thema wat mij betreft zo fascinerend maakt, zijn namelijk twee dingen. Eén is dat de vraag naar goede wetenschapsbeoefening – wat is eigenlijk een goede wetenschapper? – mensen uit allerlei disciplines met elkaar verbindt. Als ik in de bibliotheek gebogen zit over vergeelde brochures van historici, taalkundigen en oriëntalisten uit de jaren rond 1900, dan ontmoet ik mensen die heel verschillende soorten onderzoek deden. Toch vroegen deze mensen zich vroeg of laat allemaal af: hoe kunnen we dat vak van ons integer beoefenen?
Wetenschapsethiek is voor mij dus een invalshoek waarmee ik verbanden aan het licht kan brengen tussen vakgebieden (in de geesteswetenschappen, maar in de toekomst hopelijk ook daarbuiten). Echt interdisciplinair werk dus, waarin ik de lumpers, met hun geoefend oog voor parallellen en analogieën, aan mijn zijde weet.
Maar vergelijken we de wetenschapsethiek van deze mannen rond 1900 met wat tegenwoordig als wetenschapsethiek te boek staat, dan hebben de splitters gelijk dat de verschillen bijna niet groter kunnen zijn. Rond 1900 sprak men graag over het karakter of de persoonlijkheid van een wetenschapper. Wilde men integer gedrag stimuleren, dan hamerde men op deugden als waarheidsliefde en onpartijdigheid. Hoe ver staat dat af van onze regels, protocollen, ethische commissies en beleidsadviezen!
Dat is het tweede wat mij boeit. Waarom spreken we tegenwoordig in zulke andere termen over integer wetenschappelijk gedrag? Hebben we winst geboekt met codificatie en monitoring van ethische standaarden in de wetenschap? En/of is er misschien, in de loop van dat proces, ook iets verloren gegaan?
Ik ben historicus en als zodanig al dik tevreden als ik de komende jaren een mooi boek kan schrijven over wetenschapsethiek in de geesteswetenschappen rond 1900. Maar wat vind ik het leuk om af en toe een stapje verder te zetten, richting het heden. Wat vind ik het nuttig, om niet te zeggen belangrijk, om vanuit de verlegenheid die wij rond wetenschapsethische thema’s zo vaak ervaren een blik over de schouder te werpen. Valt er misschien iets te leren van die heel andere manieren waarop generaties voor ons integer gedrag definieerden en stimuleerden?
Daarom, lumpers en splitters aller disciplines, verenigt u: wij hebben u nodig!
24.03.2013
10:23
Het is toch wel erg interessant, om te lezen wat wetenschappers zoal bestuderen.
Ethiek is altijd een moeilijk punt, omdat er een grens getrokken wordt, en de ene persoon ervaart die grens als beperkend, terwijl de andere persoon het als beschermend ervaart. Dat is uiteindelijk een kwestie van inzicht, denk ik.
Toen ik negen jaar oud was, vroeg ik aan Sinterklaas een microscoop … en die kreeg ik ook. Dus ik gaf een vlieg een doodklap, trok er een vleugeltje af, en bekeek het met mijn nieuwe aanwinst. En wat ik zag vervulde mij met verwondering zoals dat eigenlijk alleen bij een kind kan.
Dat was veertig jaar geleden, maar ik herinner mij het beeld van dat vleugeltje nog goed, en tegenwoordig kijk ik er op een andere manier naar. Want destijds had ik alleen aandacht voor wat ik zag, en lette ik niet op de ronde zwarte rand van het beeld. Buiten die zwarte rand was er niks, en zo had ik veel minder oog voor het feit, dat het vleugeltje deel uitmaakte van de vlieg, die weer deel uitmaakte van een veel groter ecosysteem.
En hetzelfde gebeurt denk ik, als mensen praten over ethiek.
Men spreekt over regels voor een individu, of een groep, maar zelden over regels die zowel het individu als alle groepen beschermen. En volgens mij heeft alleen de laatste categorie een werkelijk bestaansrecht.
Het is zoals het verschil tussen: gij zult niet doden, en gij zult niet doden, tenzij…
Wij leven in een moderne tijd, waarbij het internet voor een veel directer contact tussen mensen zorgt dan vroeger. En dat betekent, dat wetenschappers waarschijnlijk steeds meer vragen zullen krijgen over de ethiek van hun werk. En de gewone man in de straat, zoals ik, wil dan waarschijnlijk niet horen wat een bepaald protocol voorschrijft, maar eerder wat een wetenschapper zelf als mens ethisch verantwoord vind. Het is volgens mij dus een goed idee van de Jonge Akademie, om dit thema op de kaart te zetten.